Van eeuwigheid was in de Raad des Heeren bepaald en besloten om zich zelven te verheerlijken in een nieuwe Schepping, waarin niet alleen Gods Almacht, Wijsheid en Goedheid, maar ook Zijne Rechtvaardigheid. en Genade zouden uitblinken. Die Schepping was des Heeren huis, Zijne gemeente, Zijne kerke waarvan Hij zegt: een enige is Mijne Duive, Mijn Volmaakte!" Hooglied 6:9.
Dit huis heeft een vast fundament, zodat het onmogelijk drijven noch zinken kan, want Christus is zelf het fundament hetwelk God de Vader gelegd heeft. I.Cor. 3: 11. Het is een huis, hoog gebouwd, Jeruzalem genaamd dat boven is, daarom terecht een stad genaamd. Dit huis deze stad, de kerk is zo hoog gebouwd dat de berg van des Heeren huis is bevestigd op de top van de bergen, volgens Jes, 2: 2. Het gebouw is zo hecht, dat de poorten der hel het niet kunnen overweldigen. Matth. 16.:,18.
De kerk van Christus is zo vast gebouwd en zo wel samengevoegd, dat niet een, zelfs niet het allerkleinste steentje wankelen zal, want het vaste fundament staat, hebbende dezen zegel: de Heere kent degenen die de Zijnen zijn. 2 Tim.2:19. En- veeleerder zullen de bergen vergaan en de heuvelen verzet worden in de zee, dan dat het verbond van Gods vrede zoude wijken of vernietigd worden; en op deze sterkte nu is die tempel, de kerk gebouwd. Jes. 54: 10.
Wij lezen in Psalm 87. een doorluchtige beschrijving van de kerk en merken onder anderen op dat de Heere de woningen Jakobs bemint, dat wil. zeggen, dat de Heere een genadige betrekking heeft op de huisgezinnen, waar men de Heere vreest en een welbehagen in. hun huiselijke Godsdienstoefeningen. Doch, zo lezen wij, de Heere bemint de poorten Sions boven alle, de woningen Jakobs. God wil wel gediend en aangebeden zijn in hun huiselijke oefeningen, die niet mochten verzuimd worden, nochtans is de openbare Godsverering hoger door Hem geacht en meer geliefd dan deze.
't Is waar, vele verachtelijke dingen worden, van die Stad Gods gesproken, om haar klein en verachtelijk voor te stellen, maar door Hem, die de Waarheid zelve is en dus alleen recht oordeelt, worden zeer heerlijke dingen gesproken, want zij is de Bruid van Christus, die Hij verkregen heeft door Zijn eigen bloed; daarom zijn allen die er toe behoren, een bijzonder verkregen volk, een Koninklijk Priesterdom. 1 Petr. 2:9.
Wij zeiden, de stenen aan dat gebouw zijn levende stenen. Het zijn ze die uit het ganse menselijke geslacht daartoe zijn uitverkoren, niet omdat ze beter. waren dan degenen die daartoe niet bestemd waren. Dat is wat de Apostel zegt Rom. 3: 9: Zijn wij uitnemender dan zij? ganselijk niet. En Christus zegt: dat Hij niet gekomen is om te roepen rechtvaardigen,. maar zondaars tot bekering. Mark. 2: 17. Waaruit klaarlijk blijkt, ten eerste: genade om. dezulken te kiezen, en ten tweede: Zijne Almacht, door hen bekwaam te maken voor Zijne heilige woning.,
Uit de bornput uitgehouwen, werden die stenen boven de grond gebracht, walgelijk, onrein, dood in zonden en misdaden, kinderen des toorns, lijfeigenen van de duivel.
Ziet, zo zijn wij allen die in Adam zijn gevallen en allen onder de zonde besloten. Gelijk geschreven is: daar is niemand rechtvaardig, ook niet een. Daar is niemand die verstandig is, daar is niemand die god zoekt. Allen zijn zij afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden: daar is niemand die goed doet, daar is ook niet tot ��n toe. Rom. 3: 20, terwijl in de acht daarop volgende verzen de vreselijke toestand van de mens van nature is beschreven.
Uit deze ruwe stenen nu, wil God wat sierlijks maken en ze herscheppen in toonbeelden van Zijn genade; in wondertekenen die bestemd zijn om eeuwig te roemen in vrije genade. Daartoe nu. zijn alle de handen van de drie Goddelijke personen werkzaam. De Vader trekt ze, de Zoon koopt en eigent ze, de.Heilige Geest wederbaartze en het verloren Godsbeeld wordt weer hersteld in de mens, opdat ze door de Zoon in handen van de Vader zouden geleverd worden, zoals Hij ze in Adam heeft geschapen. naar Zijn beeld en Zijn gelijkenis in ware kennis, gerechtigheid en heiligheid.
En tot dat werk nu gebruikt de Heere Zijne eigene, daartoe verordineerde instrumenten. Salomo had daartoe Hiram en zijne dienstknechten, het waren dus vreemden, zoals geschreven staat: Uitlanders zullen staan en uwe kudden weiden, en vreemden zullen uwe akkerlieden en uw wijngaardeniers zijn. Jes. 61:5.
Vreemden! wie zijn dat? dat zijn Gods knechten, dat zijn de leraars in de kerke Gods, die wet en Evangelie hebben te prediken, die het snode van het kostelijke hebben uit te trekken,. het Woord Gods recht te snijden en ieder zijn bescheiden deel te geven en aan te zeggen dat het de rechtvaardige wel, en de goddeloze kwalijk gaan zal.
Maar, vraagt men, zijn dat dan vreemden? Er zijn in des Heeren huis bij de opbouwing van hetzelve "zonen en dienstknechten". Dienstknechten kunnen zonen zijn maar omdat ze werken aan de bouw van het huis, zijn ze daarom nog geen zonen. De bouwmeester heeft tot voltooiing van het werk ook stellingen, die ah het huis voltooid is, worden ter zijde gelegd. Zo zal het gaan met degenen die niet meer dan dienstknechten zijn geweest in des Heeren huis, zonder door wederbarende genade tot zonen te zijn herschapen.
Dit strekt zeer tot vernedering van de leraars in de kerk, opdat zij zich op hun gaven niet zouden verheffen en wanen dat gaven en genade hetzelfde was.
Zij worden dienstknechten geheten en- behoren ook onder de inventaris van Gods volk, onder de. rubriek: "alles is uwe." 1 Cor. 3: 21.
Ze zullen getrouw worden bevonden., wanneer ze het gereedschap goed weten te. gebruiken, als Paulus niet voorgenomen hebben iets, te weten dan Jezus Christus en die gekruist. 1 Cor. 2: 2 en slechts daarop uit zijn, dat God op het hoogst verheerlijkt en de zondaar op het diepst vernederd wordt.
Wee de dienstknecht, die het werk Gods bedrieglijk doet, die naar eer en rijkdom staat in de wereld, die zich door geschenken laat verblinden. Hij ontvangt hier zijn loon en als, hij zijn werk verricht heeft, wordt hij als onbruikbaar geworden, ter zijde gelegd en weggeworpen.
Gaven zijn uitstekend. Paulus hangt een hele reeks op in 1 Cor. 12, doch al die gaven maken geen zonen, daarom wijst hij een weg die uitnemender ie in het volgende dertiende kapittel.
Toen de apostel nog een vervolger der gemeente was, heette hij Saulus, dat betekent verwoester." Maar toen de Heere hem tot een zoon had gemaakt, om te zijn een dienstknecht in het huis zijns Gods, toen kreeg hij een nieuwen naam en werd, Paulus gehe ten, dat betekent kleine". Dat was de eigenschap die Paulus behield tot aan zijn einde: klein voor God. En de grote Apostel moest voor God en mensen steeds erkennen dat hij de voornaamste der zondaren was. 1 Tim. 1: 15.
Een dienstknecht in Gods .huis, die alleen gaven heeft, is opgeblazen, en zijn lengte ie als die van Goliath. Hoort wat een der dienstknechten zegt, die ook een zoon was in Gods huis, een zoon om er eeuwig in te blijven, zoals hij nu al in witte klederen aan 's Konings ronde tafel zit. Hoort zijne eigene woorden wanneer men hem had gevraagd naar zijne lengte: "Ach, ik wil altijd een span langer zijn dan ik ben, en ik ben er dikwijls over bezorgd, dat ik te kort en te klein ben; want die lieden, welke een lange gestalte hebben, zeggen, dat ik, niets geld, en meten mij van het hoofd tot de voeten, en daarbij word ik dan al kleiner en kleiner, totdat ik een worm word, die zich in het stof tot zijnen Schepper uitstrekt. Hij toch geeft aan ieder zijn bepaalde maat en ter Zijner tijd, ook. de wasdom; en terwijl ik nu klein word voor het aangezicht van mijn groten. God, en met de kleinen Jozua, Kaleb en David op Hem zie, word ik getroost dat ik geheel naar de maat der Wet ben, en. de Ogs en Goliath s en alle reuzen hebben voor mij hun lange schaduwen niet meer, en dan wordt die grote bultige berg Basan klein bij de. anders zo lagen heuvel Sion." Jes. 2: 2; Ps. 68:17.
Alvorens wij van de dienstknechten en de zonen afstappen, wijzen wij er op, hoe de Heilige Geest het onderscheid op ene treffende wijze heeft beschreven in Ezech. 46: 16, 17. Zonder bij de letterlijke zin van deze woorden stil te staan, die bij ene duidelijke lezing van het verband van deze woorden gemakkelijk te verstaan is, bepalen wij ons alleen bij de geestelijken zin.
De vorst is de Vorst Messias, de Heere Jezus Christus, Wien van Zijnen Vader alle macht is gegeven in hemel en op aarde, Die die maat heeft als een wettig verkregen erfenis. Van die erfenis deelt nu die grote Vorst, naar Zijn welbehagen, uit aan de zonen en aan de dienstknechten. De zonen ontvangen van zijne erfenis een geschenk. Het grotere of kleinere.van dat geschenk is in Zijne hand, het is ene gift, door de Gever zelf bepaald. Dat geschenk nu in geestelijke weldaden, gaven en genade bestaande, zullen de zonen hebben tot hun bezitting. Zij zullen het hebben en zij zullen het houden.
Doch wanneer de Vorst een geschenk zal geven van Zijne erfenis, aan Zijne dienstknechten, dan zullen zij die behouden tot het vrijjaar toe, dat is in dat jaar dat hun nog genade wordt aangeboden, hetwelk ge�indigd is bij de dood. Dan zal het ge. schenk tot de Vorst weerkeren. Dan zullen alle gaven hebben uitgediend dan hebben de knechten hun werk afgedaan, dienstbaar geweest zijnde aan. de opbouw van des Heeren huis, zonder voor zich zelve enige winst er mede behaald te hebben voor de eeuwigheid.
Zullen dan de dienstknechten iets te zeggen hebben? Ganselijk niet; de Vorst is vrij in Zijne bedelingen, 't is Zijn erfenis. Zijne zonen, die zullen het hebben.
Hoe voortreffelijk is dan ook, volgens Paulus, 1 Tim. 3: 1, het werk der bediening als leraar in Gods kerke is, zo maakt deze bediening nog geen zonen. Deze worden zulks alleen door waarachtige wedergeboorte en, worden dan zonen door de Vorst tot dienstknechten geroepen, dan behouden ze hun geschenk uit de erfenis van de Vorst, want de zonen zullen het hebben, de zonen zullen het hebben tot in eeuwigheid.
Wij vinden van des Heeren huis ene treffende schilderij in Gods Woord in de tempel van Salomo. Eerst het voorhof van het huis en het daarop volgende Heilige. Dit beeldt ons op treffende wijze af de zichtbare kerk op aarde, waar koren met stro en kaf op de dorsvloer zijn, levenden en doden. In dien voorhof zijn de belijders, de, tijdgelovigen, de huichelaren, die niet in het Heilige worden ingeleid, wel met hun oog om er in te zien, en met hun verstand om het te bewonderen en te overpeinzen, doch ze zetten hun voeten niet in die heilige plaats. Dat is alleen vergund aan de Levieten dat koninklijk Priesterdom, zoals de Heere Jezus eenmaal tot de zodanigen, tot Zijne discipelen zei: u is het gegeven de verborgenheden te verstaan, maar hen is het niet gegeven. Matth. 13: 11.
Het Heilige der Heiligen achter het kostbare voorhangsel, waar Jehovah zich van het verzoendeksel op de verbondskist uit de Schechina openbaarde, was ene afbeelding van de triomferende kerk hierboven. Eenmaal 's jaars, op de Groten Verzoendag, ging de Hogepriester -in die Heilige plaats om daar de zonde, eerst van zich zelve en dan van het volk, met bloed te verzoenen. En toen nu de eeuwige Hogepriester door het gescheurde voorhangsel van Zijn vlees in de hemel der hemelen is ingegaan met Zijn eigen bloed, toen heeft de schaduw, de schilderij plaats gemaakt voor het wezen en onder de nieuwe bedeling is daar de zichtbare kerk, waaruit de Heere de zijnen uittrekt, door middel van Woord en Geest. Dat is de strijdende kerk, de levende gemeente, Gods gebouw, Gods, akker werk, 1 Cor. 3: 9, terwijl ze naar de van God bestemden tijd in de strijdende kerk blijven, om als levende stenen buiten Jeruzalem te worden klaar gemaakt, om, wanneer ze volkomen gereed zijn, te worden overgebracht naar die plaats, waar niet in komt dat verontreinigt, dat leugen spreekt, maar die geschreven zijn in het boek des levens des Lams. Daar zal geen inwoner zeggen: ik ben ziek; geen nacht , geen rouw, geen gekrijt zal daar meer zijn,. want de eerste dingen zijn dan weggegaan. Openb. 21:4.
Als dan voor die kruisdragers, die hier maar gasten en vreemdelingen waren, de laatste strijd is gestreden, dan
Dan ligt ge, moe van zonden, strijden, zorgen,
Uw slangenhuid met al zijn aanhang af,
En 't logge vlees, bij 't krieken van dien morgen,
Legt 't matte hoofd in 't stille, kille graf.
Dan vliegt de ziel, haar enge cel ontwrongen
In reiner lucht, naar hoger sferen heen.
Dan komt ge daar, waar eeuwig wordt, gezongen
Waar de englenrei en de verlosten tre�n.
Als Zuider Koningin Saalmo mocht ontmoeten,
Zo zijn dan ook uw raads'len opgelost,
En 't heir van zonden gans vertreden aan Zijn voeten:
't Heeft 't hartebloed van uwen Borg gekost.
Dan zinkt gij in een zee van zaligheden,
Van eeuwigheid reeds voor u opgelegd,
Dan is 't verwondering, aanbidding, eeuwig vrede,
En juicht: de helft was mij niet aangezegd.
Ziet, zo wordt des Heeren huis gebouwd. Telkens als er een ziel wordt levendig gemaakt, of wedergeboren, komt er een levende steen boven de grond, zo zwart als de nacht, zo blind als de mol en zo vuil als de hel. Daarvan nu behaagt het de Almachtige een sierlijke steen te formeren, die eenmaal zal pronken aan de geestelijken Tempel in het nieuwe Jeruzalem. Voor dat nu die stenen gereed en pasklaar zijn, is er heel wat aan te doen; hetwelk niet anders dan door Goddelijke almacht geschieden kan. Doch als de hemelse Salomo zegt: Ik wil, word gereinigd", Matth. 8: 31 dan geschiedt dit terstond op Zijn woord.
Onder verschillende benamingen worden die levende stenen in Gods getuigenis aangewezen. Nu eens onder de naam van krijgsknechten en worstelaars, dan weer als hinkenden en gekrookte rietjes. Nu eens zijn 't hijgende herten en konijnen, dan weer arenden, die vergaderen waar het dode lichaam is. Maar onder al die benamingen, waardoor hun verschillende eigenschappen worden uitgedrukt, openbaart zich de grote Werkmeester, bevestigende Zijn eigen onfeilbaar woord: "zonder Mij kunt gij nietes doen", Joh. 15: 5 en wederom: "mijne kracht wordt in uwe zwakheid volbracht. 2 Cor. 12:9.
Ze worden kruisdragers genoemd, en ze zijn het: "In de wereld zult gij verdrukking hebben." Joh. 16: 33. Door kruis nu wordt verstaan verdrukking van allerlei aard, in en uitwendig., in het lichaam en in de ziel. Zonder kruis nu wordt niet een steen pasklaar voor de tempel, en zoals er staat: "indien gij zonder kastijding zijt, welke allen deelachtig zijn geworden, zo zijt gij dan bastaarden en niet zonen." Hebr. 12:9.
De weg nu naar het nieuwe Jeruzalem wordt een weg genoemd, en met recht. Een weg leidt van de ene plaats naar de andere, waarom de Heere ons in Zijn Woord bepaalt bij twee wegen: de ene een brede, lustige weg die van de wereld naar de hel voert; een. smalle weg, met doornen en distelen bezaaid, die van de wereld naar de hemel voert. Om op dien weg te komen en dien vrolijk en zonder kruis te bewandelen, is al heel wat moeite gedaan en arbeid aan ten koste gelegd. door mensenbanden. Doch het is altijd vergeefse arbeid geweest, nog nooit, heeft er een door eigen kracht zijn doel bereikt. De Heere wil alleen de eer van het werk hebben, opdat vrij genade ook alleen de stof zou zijn en blijven, in de tijd en in de eeuwigheid, van lof en prijs.
De weg dus naar de hemel is een kruisweg. Op dien weg nu worden de stenen klaar gemaakt en. het beeld Gods, dat in de eersten Adam is verloren., weer hersteld door de Heere Jezus Christus, de tweeden Adam.
Wij gaan de kruisweg en de wandelaars daarop beschouwen,. en het voornaamste zal zijn, wanneer wij de sluitrede kunnen opmaken, dat wij behoren onder het getal van die weinige pelgrims, die de stad des verderf is zijn ontvloden en wandelend worden bevonden op de weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts. Spr. 8:20.
De Heere opene daartoe uwe en mijne ogen door de Heiligen Geest.