DERTIENDE SAMENSPRAAK
Rentmeester. Herder, gij zijt welkom te huis. Ik ben blijde u nog eenmaal in uwe kleine hut te ontmoeten.
Herder. Ik dank u, mijn dierbare vriend en ik ben even verblijd u te zien, want gelijk ijzer ijzer scherpt, zo scherpt een mens het gelaat zijns vriends.
Rentmeester. Ik kwam twee malen, om uwe kleine hut te bezoeken gedurende uwe afwezigheid en ik bemerkte dat enige boosaardige lieden de versierselen en, de bedekking afgescheurd en een gedeelte van de grondstoffen omgetrokken hadden, spoedig nadat gij vertrokken waart, hetwelk mij overtuigde, dat gij niet veel in aanzien stond onder het grootste gedeelte der Herders, vooral die van de tenten Kedars, die allerwaarschijnlijkst de schuldigen zijn.
Herder. Het is, ongetwijfeld, het handwerk van enigen der Kedarse heren; zij beroven of plunderen dikwijls mijne hut, om de hun te stofferen of te versieren en zouden die overlang verbrand en er over gejuicht hebben, als zij niet bevreesd waren geweest om zelf te worden opgehangen.
Rentmeester. Volgens uw brief hebt gij in de boven landen een werkzamen tijd gehad.
Herder. Dat had ik inderdaad. Ik was nooit in mijn ganse leven zo in het nauw gebracht om water en kruid dan ik dezen zomer geweest ben en een groot gedeelte der kudde begon zeer onrustig te worden; sommigen gingen roof zoeken in het braakland,; enigen dwaalden af door de afkering der woestijn en kwamen tot Horeb"; en anderen kwamen in de velden, der vreemdelingen, die "hun land met verschillend zaad bezaaien"; en de meesten van hen, behalve de zwakken, waren uitgeput door de oude paden. Omdat "de sluizen des hemels toegesloten waren en de wolken geen water gaven, moet de omgeploegde aarde gedrenkt en het uitspruitsel daarvan gezegend worden", (Ps. 65: 11) als er nieuwe weiden zijn. Dit was de oorzaak van hun afdwalen. Om dit evenwel te voorkomen, verschafte ik een twintigtal schapenklokjes onder hen; zodat, als ik hen niet zag afdwalen, ik toch horen kon welken weg zij uit waren door de klokjes, want de klank, die door de schapenklokjes veroorzaakt werd, berichtte mij de zaak. En inderdaad was ik meer vermoeid dan de kudde zelf en daarom verblijd genoeg, om weder in de grazige dalen te komen. Eilieve, gaat de vrijer van Klein Geloof nog voort? of is het afgebroken?
Rentmeester. Klein Geloof is ongeveer vier maanden geleden gehuwd, veertien dagen nadat gij aan het Paleis waart.
Herder. Gehuwd!
Rentmeester. Ja, gehuwd.
Herder. Eilieve, werd gij op de bruiloft verzocht?
Rentmeester. O neen, evenmin was er de Koning en slechts twee van des Konings kinderen; ook zouden de bruiloftsgasten hen niet gekregen, hebben, als zij niet (om wijze redenen) niet toegelaten waren, tegen mij vooringenomen te zijn, door hen die mij lasteren, dat ik te veel op mij neem, te hard ben, te veel gestrengheid gebruik en te nauwgezet ben in mijn ambt. Deze dingen zijn, gelijk hij weet, aangenaam voor kinderen, tot dat de hoogmoed, die hun vleiers in hen aankweken, hen vernedert en dan beginnen zij het beter te weten. Het was er zover af van uitgenodigd te worden, dat ik het onderwerp werd van hun gesprekken en het voorwerp van hun bespotting. Bij hun neerzitten en opstaan was ik in hun muziek.
Herder. En keurde de bruidegom dat goed?
Rentmeester. Daar de bruid, de bruidsmaagden, en het grootste gedeelte van het gezelschap het volhielden, gaf Klein Geloof er zijne afkeuring niet over te kennen; maar mij is meegedeeld, dat zijne zitplaats niet zeer gemakkelijk scheen te zijn; ook was zijn gelaat niet zeer opgeruimd en olijk; hetwelk het gezelschap merkende, deed, ophouden met over mij te lachen en hun scherts op de bruidegom richtte; hetwelk hij onderhield met al de kracht die hij kon aanwenden en die, aan het slot, de bruid ten hoogste opgewonden naar bed voerde, en de bruidegom volgde later, met een gewonden geest en een schuldig geweten, hetwelk het bruidsbed, neen zelfs niet al de liefkozingen van Mejuffrouw Verraad, ooit zullen kunnen genezen
Herder. Eilieve, wie waren de voornaamste gasten?
Rentmeester. Oude Uzza was een der voornaamste. Chonia, het verstrooid afgodisch beeld, was daar. (Jer. 22: 28). Sebna, die over het huis, was, was, onder hen, (Jez. 22: 15 17). Jannes en Jambres en andere oude hovelingen met hen, werden uitgenodigd. Phygelles en Hermogenes, Hymeneus en Alexander de kopersmid, met anderen van hetzelfde handwerk; Demetrius de zilversmid, Sint Chrispijn, en verschillende andere handwerkslieden, met Scheva de Jood, Sanballat, Tobiah de Ammoniter, Geshem de Arabier, Do�g de Edomiter, Fatnai de opzichter, Shetharbozai en zijn metgezellen, Rabsake, Nergal-shaezer, Samgar-nebo, Rabsaris en Rab-mag (Jez. 39), allen mannen van naam en aanzien, van familie en fortuin. Delfia, Gomer, de dochter van Diblaim, Herodias' dochter, en de wijze dames van Sicera's moeder, (Richt. 2: 29) waren de bruidsmaagden: alle dierbare zielen, hoofdaanvoerders, van de volmaakte bende en naar het oordeel van Liefdadigheid, beroemd wegens eerlijkheid. Nadat Klein Geloof de bekering had uitgewerkt van Mejuffrouw Verraad, had Mejuffrouw die allen bekeerd.
Herder. Waarlijk een edel gezelschap! inwoners van Mesopotami�, Joden en proselieten, Elamieten, Cretensers en Arabieren. Eilieve, waar is Klein Geloof gehuwd?
Rentmeester. In de Kreupelstraat kapel, daar kunt gij verzekerd van zijn, en ik geloof dat hij altijd een kreupele geweest is sedert hij zijne bruid door die poort geleidde; en het zal goed aflopen als hij niet kreupel naar zijn graf gaat.
Herder. Ik zou Klein Geloof de volgenden morgen wel eens hebben willen zien, om op te merken hoe zijn gelaat er uit zag.
Rentmeester. Ik werd even zo goed ingelicht omtrent de loop van hun handelwijze alsof ik er tegenwoordig was geweest. De bruiloftsgasten stroomden de ganse volgenden dag in en uit. De mond der bruid scheen meer dan ooit vol met godsdienstig gerammel, anekdotes en scherts; hare tong ging als een nachtwakers klap. Maar de bruidegom zag er meer uit als de vader der mensheid, toen hij begon zijne schorten van vijgenbladeren te maken: zwaarmoedigheid, waakzaamheid en wantrouwen was op zijn voorhoofd te lezen; de begeerte zijner ogen was bij hem en de bestraffingen des Hemels binnen in hem; ene schone duivelin op zijne knie�n en dorheid in zijne ziel. Evenwel hield hij zich zo goed als hij kon, en scheen te begeren van zijne bruiloftsgasten ontslagen te worden, Twee van de Vorstelijke familie, die op de bruiloft waren, verwijderden zich in stilte, beledigd door hun gezelschap en hun gesprekken, zonder zelfs afscheid te nemen van de bruid of van de bruidegom; en geen een van het Vorstelijk zaad is sedert dien tijd bij hunnen broeder geweest. En wat Klein Geloof het meest van alles vernederde, was, dat de bruid zelve geopenbaard had te zijn, wat de Rentmeester verklaarde dat zij was, namelijk ene doortrapte huichelaarster en dat de gasten niets deden dan des Konings dienaren bespotten, zodat de naam van Zijne Majesteit niet eens met eerbied werd genoemd; dat hun gesprekken woest en onzedelijk waren; ja zelfs dat laagheden zowel ontvangen als teruggegeven werden en dat door de bruid, even zo goed als de overigen: dat de oude Uzza, de bestuurder van het feest, de ergste onder hen was; dat er geen zegen werd afgesmeekt over het pas gehuwde paar; dat er geen gebeden ten hunnen behoeve werden opgezonden en dat het meer geleek op Belzazars feest dan op de bruiloft te Kana in Galilea; want noch de Koning, noch Zijn vertegenwoordiger, noch Zijne discipelen waren daar aanwezig.
Herder. Het is ook niet waarschijnlijk dat de Koning met Zijne tegenwoordigheid zou vereren, wat Zijne rechtvaardige ziel verfoeit en wat Hij streng verboden heeft. Wij hebben geen behoefte om "de dochters van enen vreemden God te trouwen" (Mal. 2: 11). "De Heere de Almachtige heeft dochters" (2 Cor. 6: 18), zowel als de god dezer wereld, en het was anders niet dan helse bedwelming, die Klein Geloof tot zulk ene keuze vervoerde. Wij hebben eerwaardige moeders, eervolle vrouwen, en beminnelijke dochters in Isra�l; vrouwen die begenadigd zijn met kennis, zedigheid, kuisheid, schoonheid, reinheid en vlijt, geschikte medehelpers, die de vrees en de zegen Gods deelachtig zijn en daarom geschikte vrouwen voor ieder man in Isra�l, laat hem zo bijzonder zijn als hij kan: zodat Klein Geloof geen roeping had om tot de onbesnedenen te gaan; maar als hij ene vrouw van Timnath moest hebben, laat hem dan in de gevangenis malen en een speelbal zijn voor de vorsten der Filistijnen, totdat hij om zijne dwaasheid vernederd is.
Rentmeester. Mijn verlangen is, dat Klein Geloof beproefd mag worden en dat zal hij blijkbaar; want er was een mens op de bruiloft, Do�g geheten, waarop de bruid meer aandacht vestigde dan op al de overige gasten, zelfs meer dan op de bruidegom; hetwelk opgemerkt en in het Paleis bericht werd door diegene, welke daar waren. Klein Geloof heeft dat vernomen en het heeft wantrouwen bij hem verwekt, hetwelk enigszins bevestigd wordt door de geregelde bezoeken van Do�g. Daar Klein Geloof vrij ontevreden over deze zaak was, onderzocht hij naar Do�gs geheim gedrag en bevond, dat hij een van die soort was "die in de huizen sluipen en de vrouwkens gevangen nemen, die met zonden beladen zijn, en door menigerlei begeerlijkheden gedreven worden; die altijd leren en nimmer tot kennis der waarheid komen" (2 Tim.A: 6, 7).
Herder. O, arme Klein Geloof! Het is een gewis voorteken van donkere dagen, als jeugdige prinsen de raad der ouden verachten. In de menigte der raadgevers is veiligheid, maar een kind, dat aan zichzelf is overgelaten, zal vallen". Toen Simson weigerde naar de raad zijner ouders te horen, willigden zij zijn verzoek in en er volgde ene zee van beproevingen.
Rentmeester. En zo is het hier; want eer dat Klein Geloof ene week gehuwd was, "kwam de ijvergeest over hem en hij was ijverig over zijne huisvrouw" (Num,. 5:14). Wat hij moest doen, wist hij niet, hij had haar bespottelijk lief; ja, zijne ganse ziel was in haar verzwolgen. Het gedrag van Do�g sterkte zijn vermoeden en de dagelijkse bezoeken, die hij aan de bruid bracht, voegden nieuwe brandstof toe aan het vuur van Klein Geloof en wat het toneel zijner ellende voltooide, was, dat hij wist, dat zij geen maagd was, toen hij haar huwde (Deut. 22:14, 21). Dit werd mij meegedeeld door een der jeugdige prinsen, aan wie hij zijn gemoed ontlastte en hij verklaarde, dat niets dan de smarten der hel en de smartelijke angstkreten der verdoemden zijn tegenwoordig lijden kon evenaren. Hij had haar uitnemend lief en werd gekweld door de geregelde bezoeken van een vermoedelijke mededinger van een verachtelijk karakter. Terwijl zijne ziel in de vlammen der jaloersheid verschroeide, onderhield zijne vrouw Do�g met liefde blikken en liefdes vertellingen. "En dat", zei hij, "wat mijne zaak onbeschrijfelijk beklaaglijk maakt, is, dat het gelaat des Konings verborgen is, mijn gemoed is onder dienstbaarheid, mijn leven verkeert in twijfel en, met betrekking tot mijnen eeuwigen toestand, verkeer ik in gevaar. Maar de liefkozingen mijner vrouw en de gedachte aan een mededinger verzwelgen alles; zodat ik somwijlen zorgeloos ben omtrent hetgeen er van mijne ziel zal worden. Bidden kan ik niet. Ik durf het gelaat van Zijne Majesteit niet te ontmoeten, of zelfs ene gedachte tot Hem te richten; als ik zulks doe, dan stuit het terug met de afkeuring des hemels. Hij voegde er bij: "Had ik naar de Rentmeester geluisterd, dan was ik dezen strik des vogelvangers ontkomen. Hij waarschuwde en vermaande mij; maar anderen verwekten in mijn gemoed vooroordeel tegen hem, hem beschuldigende v n haatdragendheid en van te veel op zich te nemen. Evenwel, zijne woorden troffen mijn hart en mijn eigen geweten ondersteunde zijnen raad; en zodra ik hem de rug toekeerde, keerde de Koning Zijnen rug naar mij. Ik verachtte Zijne bestraffing en verhardde mijnen nek daardoor. Ik ben ene afkerige van harte en zal met mijne eigene wegen verzadigd worden, want er is geschreven: "Die van de weg des verstands afdwaalt, zal in de vergadering der doden verblijven".
Herder. "Gehuwde lieden zullen verdrukking in het vlees, maar als gelovigen zich met ongelovigen verenigen zullen zij aan alle zijden verdrukking hebben. Simsons verkeer met de dochter der Filistijnen; dat van David met Michal; van Abigail met Nabal; van Salomo met de heidinnen; der Joden met de dochter van Asdod; Ammon en Moab, en de voor de zondvloed bestaande professoren met de dochters van Ka�n, met al hare vreselijke gevolgen, zijn in de oorkonden bewaard om een kind van God te waarschuwen. Velen zijn gehuwd v��r hun aanneming, en de een kan door de Koning worden aangenomen, terwijl de andere wordt verlaten; en des Konings keuze kan een huisgezin in verschil brengen; maar, wanneer beide ongelovig zijn als zij gehuwd zijn, is er overvloedige plaats voor mensen, maar geen voor zulke overdenkingen, als die van Klein Geloof, die zondigde met open ogen. Eilieve, betrouwde Klein Geloof enig geld met haar?
Rentmeester. Ik geloof ja, maar dat was zijn doel niet, het was liefde tot haar persoon, niet tot haar geld, dat hem in dezen strik verwarde.
Herder. Eilieve, hoe kwam Klein Geloof in kennis met die heren, die op de bruiloft waren?
Rentmeester. Dat heb ik nooit geweten dan een paar dagen geleden. Een der prinsen, voor wie Klein Geloof zijn gemoed openlag, vertelde mij dat hij de schuld was, dat hij in het geheim de liefde feesten der Hagarenen bijgewoond had, gedurende de ganse tijd van zijn verkeer, ten einde de toestemming te verkrijgen en in goeden dunk te komen bij Mara's ouders en vrienden; en door deze middelen verkreeg hij hun toestemming en ging bij hen door voor een man van eer en liberale gevoelens. Hier handelde Klein Geloof met dubbelzinnig gelaat, om ene vrouw met dubbelzinnig hart te krijgen.
Herder. Deze liefdefeesten worden met de rechten naam genoemd, want jeugdige geliefden houden er zeer van. Ik ben onderricht, dat vele jeugdige wellustigen zijn begonnen te beminnen op een liefdefeest, en die hun overige dagen nooit hebben gevast van strijd en twist. Ik geloof dat zij gelijken op de Moabietische feesten, waarop de Isra�lietische mannen waren uitgenodigd door de raad van Biliam.
Rentmeester. Sommigen van hen zijn, want allerlei soorten worden toegelaten, leden van de Vorstelijke Vereniging, en zelfs leden van de Helle vuur Club kunnen er in komen. Kinderkens in de genade, en bokken van het ergste soort, zijn dooreen gemengd; moeders in Isra�l, en zelfs moeders besteedsters. Sommigen gaan om een woord van vermaning te zoeken en als het bericht waar is, zijn sommigen er gegaan om voorraad voor hun bordeel te vinden. Alles verwarren, zij te zamen, allen breken de suikerkoek en geven de rechterhand van gemeenschap. Mara en Do�g waren bijzonder verliefd op deze soort van menselijken godsdienst: Deze waren vlekken in hun liefdemaaltijden, die haar zelve weiden zonder vrees; waterloze wolken, die door de winden omgedreven worden, bomen in het afgaan van de herfst, onvruchtbaar, tweemaal verstorven, en ontworteld. (Jud. vers 12).
Herder. Nu, terwijl Klein Geloof naar hun liefdefeesten ging, is het billijk dat hij lang begerig gehouden wordt naar een liefdevasten. Hij hield feest met hen en hij moest verwachten de rekening te betalen.
Rentmeester. Hij betaalt nu terwijl hij gaat, arme ziel! Want ik ben onderricht, dat zijn vlees van zijne beenderen afgeteerd is; hij is ene blote schaduw en bijna verschrikkelijk om te aanschouwen; terwijl zijne ziel is gelijk een vaartuig in de storm, en de dagelijks die verzoekingen, die hij ontmoet, voeren hem ten einde raad.
Herder. Eilieve, opende hij ooit zijn gemoed daarover tegen zijne vrouw?
Rentmeester. Ongeveer zes weken na de bruiloft, gelijk ik onderricht ben.
Herder. En welke uitwerking had dit?
Rentmeester. Hij vertelde tegen een der jeugdige prinsen, dat hij bijna ene maand lang, niets deed dan over haar wenen en dat hij haar niet buiten zijn gezicht kon dulden, noch zelfs dat iemand naar haar zag. Zij dit merkende, werd meer en meer koel en onverschillig tegenover hem en daar hij door de droefheid des gemoeds zulk een spookachtig figuur maakte, begon zij zijn persoon en onbekoorlijkheid te bespotten en te verachten; en hij verklaarde zijnen broeder, dat hij de duivel aan beide zijde kon zien; want hij werkte op zijne onbetamelijke genegenheden, om zijne ziel aan de hare te kluisteren; en terzelfder tijd werkte hij in haar om zowel zijne genegenheden als zijn persoon te verachten. Niet in staat zijnde het langer te verkroppen, opende hij zijn gemoed tegen zijne vrouw; vertelde haar de oorzaak van al zijn verdriet en verzocht, dat daar hij er niet overheen kon, stappen, niettegenstaande al zijne pogingen, zij een weinig medelijden met hem mocht hebben, hare afkeuring over Do�gs voortdurende bezoeken tonen en hem enig blijk mocht geven aangaande haar kuisheid. Op dit verzoek betreffende Do�g lachte zij; en wegens zijnen twijfel omtrent hare kuisheid, toonde Mara zich in hare ware kleuren, en schold hem in zulk, ene taal, als waarvan hij niet dacht dat zij meesteres was en na het ontbijt stak zij ene kokarde, van geel lint vervaardigd, op zijn hoed.,
Herder. Het is goed voor Klein Geloof, dat het zo hevig toegaat; zoveel te spoediger is het afgelopen., Het huwelijk is ene Goddelijke instelling; de Insteller zal hetzelve en de rechten daarvan handhaven, doch wrake uitoefenen over zulke schenders van hetzelve, door de beledigde en de bedrogene te wreken. Als Klein Geloof's gehele kracht vervlogen is, zal de Koning verschijnen. Eilieve, wat zei Klein Geloof van zijne kokarde?
Rentmeester. Hij zei, dat hare wrede handelwijze aan zijne driften zulk ene beteugeling gaven, als hij nooit tevoren gevoeld had en zijne ernstige verwachting en hoop is, dat hare wreedheid de een of anderen tijd het gehele verlies van zijne genegenheid zal ten gevolge hebben; hetwelk zij, met al hare kunstgrepen niet in staat zal zijn weder te verwerven. Evenwel kreeg Klein Geloof moed, en ontzeide Do�g de Edomiter de toegang tot zijn huis en bedreigde hem met het inroepen der wet, ingeval bij die waarschuwing verwierp. Sedert heeft Mara de Vorstelijke kapel verlaten en gaat voortdurend naar het werkhuis in Hagars kasteel; terwijl Klein Geloof genoodzaakt is er achter te sluipen, teneinde te zien of zijne vrouw en Do�g elkander ontmoeten. Klein Geloof gaat de ene deur uit. en zijne vrouw de andere; hij sluipt onder het volk heen, daar hij denkt Do�g te ontmoeten, treurende huiswaarts kerende, onder een dubbele wond, de jaloersheid en het billijk wantrouwen eens beledigden echtgenoots; en in zijn geweten verwond, omdat hij zich verwijdert van de dienst des heiligdoms, waar hij weet dat hulp en troost te bekomen is.
Herder. Dat zal dienen, om Klein Geloof zijn buik vol te geven van de genegenheden en vroomheid der Hagarenen. Hij heeft niet slechts de uitwerkselen van Openhartigheid en Algemene Liefde gehoord, maar gezien en gevoeld. Hij weet nu wat liberale gevoelens zijn, en kent de bedoeling der huichelaars. Hij heeft het gewaad van Koos en Thomas, zijne oude vrienden, gezien, en het hart van Bitter Verraad gevoeld. Eilieve, is hij nooit met enige zijner klachten tot u gekomen?
Rentmeester. Nog niet; maar hij heeft mij zijne groet gezonden door een zijner broeders en verzocht dat ik hem gedenken zou, voor hetwelk hij geen verzoeken behoefde te doen, want sedert ik van zijne kokarde gehoord heb, heb ik vurig voor hem geworsteld en ik weet dat hij verlost zal worden, want die God vreest, zal uit die allen verlost worden en wee over Mara, als Klein Geloof in de ruimte komt!
Herder. Als ik u was, zou ik hem bezoeken.
Rentmeester. Als de Koning voorneemt een kind om zijne dwaasheid te kastijden, zal Hij vrienden en bekenden van verre doen staan, opdat zij de slagen niet zullen afweren. Hij wantrouwt mij, omdat ik hem de waarheid zei, en ontvluchtte de getrouwe bestraffing; en de Koning zegt: Laat hij tot u wederkeren, maar keert gij niet tot hem weder (Jer. 15. 19). Ik heb hem zeer lief, maar ik wil zijn hoogmoed niet voeden, noch hem in zijne dwaasheid stijven. Ik hoop dat de Koning de beproeving zal heiligen en als Hij dat doet, zal hij, als hij, beproefd is, als goud te voorschijn komen.
Herder. De geest der jaloersheid is vreselijk in zijne werkingen en de arme Klein Geloof is door beide geoefend geworden.
Rentmeester. Het is ene vreselijke ziekte en de Hemel heeft er in het vijfde hoofdstuk van Numeri een zonderling geneesmiddel voor verschaft. Wat ook een ijvergeest zij, het is God, die dezelve zendt en de einden waartoe het gezonden wordt zijn vierderlei.
De eerste is: Om de ongerechtigheid die verborgenheid, in gedachtenis te brengen, want het vereist een ijver offer en een spijsoffer der gedachtenis, dat de ongerechtigheid in gedachtenis brengt. (Num. 5: 15).
Ten tweede, het is om de naam van een deugdzame vrouw die belogen, of verkeerd gewantrouwd wordt, te zuiveren, en om van een wantrouwend echtgenoot alle ongegrond wantrouwen te verwijderen, dat hij bevredigd mag zijn met hare kuisheid, en dat zijne genegenheden niet zonder oorzaak van haar vervreemd mogen worden. En indiende vrouw niet onrein geworden is, maar rein is, zo zal zij vrij zijn, en zal met zaad bezadigd worden, (Num. 5: 28).
Ten derde, de ijvergeest wordt somtijds gezonden om het kwaad te beletten. Zij komt over een man, zodra het hart zijner vrouw begint af te dwalen. De ongerechtigheid wordt ontvangen; maar de geest brengt de rusteloze pijnbank in beweging, totdat er ene schuldbekentenis verkregen m de geboorte gestuit wordt.
Ten vierde. De ijvergeest wordt somtijds gezonden bij wijze van wedervergelding. Wanneer een mensen ander tot jaloersheid verwekt heeft, zal de Heere het vergelden, hij zal zelfs tot ijver verwekt worden, dat hij voor zijn buurman gevoelen kan. Als David Bethseba neemt, dan neemt Absalom al Davids bijwijven. Gelijk hij meet, zo zal aan hem wedergeven worden.
Herder. Maar de eed des Heeren, het ijverwater, en het stof van de grond, zijn allen nu uit de tijd, en buiten gebruik, wijl hebben geen priesters om deze soort van offers te offeren.
Rentmeester. Elke echtgenoot en elke vrouw, over welke de ijvergeest komt, zal in dit geval de betrekking van priester uitoefenen. Ach, oh en bitter water zullen nacht en dag in gebruik zijn; beloften en eden zullen gevorderd worden, eer zij bevredigd zullen zijn. Jaloersheid is de woede eens mans; en insgelijks is het die ener vrouw en als zij de zaak niet tot hun genoegen kunnen krijgen, zullen zij niet bevredigd rusten, ofschoon men hen vele geschenken geeft. En wat de vloek betreft, welke de overtreedster vergezelde, wanneer deze offeranden haar schuldig verklaard hadden, die is in handen des Groten Hogepriester, die de Rechter der ganse aarde is en zal ongetwijfeld volvoerd worden. De hoereerders en overspelers zal God oordelen.
Herder. Ik heb onderscheidene beproevingen van de ene en andere soort gehad, en zij zijn allen smartelijk voor vlees en bloed; maar het ergste is, dat dan het hart de tegenwoordigheid des Konings mist. Hij die in ootmoed met Hem wandelt heeft een Almachtigen Arm om op te leunen, waarop hij al zijne lasten en zorgen kan wentelen, en nieuwe kracht door ontvangt in tijd, van nood. Zulke gelukkige zielen hunkeren naar Hem; en bevinden Hem een tijdige helper, ja zelfs ene dadelijke hulp in benauwdheid. Maar als de zonde gepleegd wordt, en de schuld benauwt, verbergt de Koning Zijn aangezicht, en er wordt geen gemeenschap geoefend; dan wordt elk kruis, ja zelfs de geringste beproeving een ondraaglijke last. Klein Geloof verschilt in zijne belijdenis veel van mij. Het is nog niet lang geleden, dat hij dom de enge poort ging en in de gelaatszaal werd toegelaten, Toen ik daar was, was ik zo verlustigd, en mijn hart zo verrukt met des Konings persoon en goedertierenheid dat er noch gedachte, noch genegenheid tot het schepsel in mij overbleef. Klein Geloof moet op een verren af stand van de Koning verwijderd zijn geraakt, anders kon Mara hem nooit in hare liefkozingen gevangen genomen hebben, al schijnt haar vroom gewaad nog zo volmaakt. Mijn tijd is verstreken. Er zijn nog enige weinige schapen tot de kudde toegevoegd, en het zal nodig zijn dat ik daar ben.
Rentmeester. Wat, heeft de Meester onlangs ene nieuwe kudde gekocht?
Herder. O neen: zij waren allen reeds lang gekocht en betaald; maar Hij voert ze aan met weinigen te gelijk, terwijl de oude afgeleverd worden, juist om de voorraad en het aantal bij te houden; en wij onderzoeken ze gewoonlijk zo nauwkeurig mogelijk, om te zien of zij des meesters stempel dragen, opdat wij geen wolven in schaapskleren tot de kudde toelaten.
Rentmeester. Wanneer zult gij weder vrij zijn?
Herder. Bijna dagelijks, zolang wij in de vette valleien vertoeven; want het gras en het water zijn zo overvloedig, dat het werk eens herders ene aangename uitspanning in plaats van arbeid wordt: ja zelfs zou ik er liever werkzaam in zijn, dan mijn ganse tijd voor mijzelf te hebben, want op zulke tijden kan men water genoeg putten, om de gehele kudde te drenken, door slechts eenmaal het vat in de Bron neder te laten; en het groen groeit zo sterk, dat het bijna boven de schapen uitgroeit. De kudde kan niet schielijk genoeg eten om het kort te houden.
Rentmeester. Ik bevind het, als een Rentmeester, eveneens op onze feestmalen. Als Zijne Majesteit op het feest is, ontbreekt er nooit wijn; en als hij ons gelast te schenken en naar de hofmeester of iemand anders te brengen, kunnen wij scheppen, hetzij uit de karaf, de nieuwe fles, of uit de stenen watervaten, zij geeft gewisse voldoening; zij zullen allen de drank prijzen, en verklaren, dat de beste wijn tot nu toe bewaard is. Ik behoef nooit veel de trappen op en neder te lopen; evenmin is, het ene moeilijke zaak het gezelschap genoegen te doen als de tegenwoordigheid van Zijne Majesteit op het feest is; noch behoef ik de wijn uit de kelder te halen, want zij wordt mij even spoedig toegereikt als er om gevraagd wordt. Op zulke tijden heb ik even veel genoegen in de tafel te bedienen, als gij hebt in het verzorgen der kudde; de nieuwe fles en het presenteerblad worden met evenveel behendigheid gebruikt als de schaar of de herderstaf. Ik benijd het geluk niet van enig herder onder de hemel, noch de kudde hare vette weiden, op zulke maaltijden als deze, wanneer de Wijsheid aan de tafel voorzit: de Wijsheid heeft haar huis gebouwd, zij heeft haar slachtvee geslacht, zij heeft haren wijn gemengd; ook heeft zij hare tafel toegericht. Zij heeft hare dienstmaagden uitgezonden, zij nodigt op de tinnen der hoogten der stad: "Komt, eet van mijn brood, en drinkt van de wijn, dien Ik gemengd heb" (Spr. 9: 1, 2, 3, 5). Wanneer de Wijsheid de tafel toericht, kan de schenktafel gemakkelijk worden versierd en het bedienen wordt aangenaam. Hare gunstige blikken en het licht van haar aanschijn, zijn genoegzaam om, het ganse gezelschap te verzadigen en te verlustigen, al was het vijf duizend in getal., En op die feesten worden wij nooit gekweld met het maken van limonade, of koude dranken.
Herder. Nu, Mijnheer, dat de Rentmeester van het huishouden goed besture, en dubbele ere waardig gekeurd worde en dewijl de Koning hem een heerser gemaakt heeft, geeft gij elk een deel spijze ter bestemden tijd. Ik wens u de tegenwoordigheid der Wijsheid aan hare eigene tafel: en bid gij voor mij, dat de Opperherder altijd Zijne eigene kudde mag vergezellenen dan zal de herder nooit de rentmeester benijden, noch de rentmeester de herder bedroeven. Als de gelegenheid zich voordoet, kom dan weder naar mijn hut; de buitenlucht zal u, naar alle waarschijnlijkheid, goed doen.
Rentmeester. Dat zal ik. Tot dan, mag de tegenwoordigheid van, Hem die bij Mozes in de tent woonde, en, tot Jona sprak, gemeenschap oefenen met de Herder in de hut
Herder. Ik dank u. Vaarwel! Vrede zij in uwe vesten en voorspoed binnen uwe paleizen